De Ware en ik waren een heerlijk winters weekend in
Stockholm, ons beider favoriete metropool. We hadden onze vliegschaamte ervoor
opzij gezet en een BFF bereid gevonden om ons van en naar de luchthaven te
brengen. Het waren heerlijk ontspannen dagen. De avond voor vertrek vonden we
een fijn restaurant om ons verblijf culinair af te toppen. Vlak voor het
dessert ontving De Ware een sms met de mededeling dat onze vlucht van de
volgende dag was gecanceld. We werden overgeboekt naar een andere vlucht. Die
vertrok wel wat later: zo’n tweeëneenhalf uur. De eetlust was direct verdwenen.
We deelden het nieuws met onze BFF in het thuisland en toonden daarbij begrip
wanneer de extra wachttijd hem iets te gortig was. In dat geval namen wij
natuurlijk gewoon de trein! En in ons hart hoopten wij dat we de laatste trein
dan ook inderdaad konden halen.
BFF beloofde op ons te wachten.
De volgende dag moesten we om het middaguur ons hotel
uit. De dag was te koud en de wind te ijzig om buiten door te brengen. Een museumbezoek leek een uitkomst,
maar alle musea waren op maandag gesloten. Dus namen we tijdig de bus naar het
vliegveld, om daar in alle rust te een hapje te eten. Die busrit bedraagt
doorgaans 45 minuten, maar als gevolg van het eerste Zweedse verkeersinfarct
ooit was dat nu meer dan het dubbele. Op de luchthaven moesten we daarom nog behoorlijk
haasten. Als gevolg van die hectiek vergat ik mijn koffer in te checken voordat
ik door de controle ging. Ik werd luidruchtig teruggefloten en haastte mij naar
de bagagebalie, waar de juffrouw uitgerekend vandaag even geen labels kon printen.
De klok tikte mijn geduld naar het minpunt.
Eenmaal in de vertrekhal bleek onze nieuwe vlucht een
vertraging te hebben van anderhalf uur. Opnieuw belden we BFF. Die zuchtte een
keer diep en constateerde dat hij onze enige optie was. Hij zou er staan.
De verder vertraagde vlucht verliep prima. De gezagvoerder
beloofde ook nog dat hij er een kwartiertje korter over zou doen dan gepland.
Dat bleek gelogen. We landden na de reguliere vluchttijd en ook nog op de veraf
gelegen Polderbaan. Vandaar moesten nog een kwartiertje taxiën naar de (eveneens
veraf gelegen) gate. Daar aangekomen gebeurde er heel lang niets. Gezagvoerder
vroeg (nog eens) om ons geduld omdat er niemand aanwezig leek om de gate te
openen of de slurf aan te sluiten of wat er op zo’n moment ook gebeuren moet. Na
twintig lange minuten maakte Gezagvoerder melding van een rennende figuur op de
gang en van zijn vermoeden dat het nu toch ging gebeuren.
Onze eenzaam wachtende BFF indachtig zetten De Ware en ik
het op een rennen. Van de rolbanden die we op onze lange route tegenkwamen, was
de helft buiten werking. Aangekomen bij de bagageband lazen we daar dat de
bagage zelf nog tien minuten op zich zou laten wachten - dat werden er
uiteindelijk twintig. Ik stuurde De Ware vast naar BFF en wachtte zelf op onze
(ene) koffer. Nadat ik die tenslotte in mijn armen had gesloten, hoopte ik in
de aankomsthal met veel gejuich welkom geheten te worden door mijn geliefden en
Joris Linssen. Maar… de uitgang bleek dicht.
De andere reizigers en ik rolden onze bagage van links
naar rechts door de luchthaven en weer terug. We zwaaiden vertwijfeld naar de
wachtende ophalers achter het vensterglas, die we niet konden bereiken. Weer
twintig minuten later vonden we een uitweg, door een nooddeur, ver van de
inderhaast opgetrommelde chauffeurs. Er bleek een oefening in de luchthaven.
Natuurlijk. Groepen geüniformeerde en gewapende agenten reden stoer op een
Segway door de vliegveldgangen.
BFF begeleidde ons opgewekt naar de parkeergarage. Vijf
uur had hij op ons gewacht, maar hij was geen moment zijn geduld verloren.
Held.