maandag 23 juni 2014

G.b.b.s.

Een actueel dilemma dringt zich aan mij op. Hoe dien ik, als algemeen erkend en gewaardeerd trendy stijlicoon, om te gaan met modieuze opvattingen die mij feitelijk tegen de zo cool gekapte haren instrijken? Wanneer ik om mij heen kijk, door mijn even innovatieve als duurzame houten zonnebril word ik allerminst vrolijk van wat ik zie.

Het lijkt nog helemaal niet zo lang geleden dat de afkorting g.b.b.s  standaard voorkwam in elke contactadvertentie. (Voor de jeugdige lezertjes: de contactadvertentie was in het pre-digitale tijdperk de voorloper van Tinder, Grindr en Chatroulette, die per letter moest worden betaald en daarom uitsluitend bestond uit cryptische afkortingen). G.b.b.s betekende ‘geen bril, baard of snor’. Het ontbreken van deze drie factoren wilde de mannelijke contactaanbieder wel even duidelijk vermelden: die drie samen waren namelijk géén gezicht.

Die tijd lijkt nu toch echt voorbij. Afgelopen weekend bezocht ik een (uiteraard) nieuw en (uiteraard) vooruitstrevend popfestival. Het overgrote deel van de mannelijke bezoekers bleek hier te bestaan uit zogeheten hipsters. De term hipster mag dan misschien suggereren dat het hier gaat om een mode- en stijlbewust heerschap, maar niets is minder waar. Hipster-types zijn onderling moeiteloos uitwisselbaar, zoals de spijkerbroek-en-t-shirtdragers dat waren in de vorige eeuw.
De hipsters hebben allemaal eenzelfde linkerscheiding en bovenmatig veel gezichtshaar: soms met gepunte snor, altijd met een Amish-baard. Ze dragen een groot formaat bril of (kunststof) zonnebril met zware zwarte rand, maar géén sokken in hun lichte veterschoentjes. De pijpen van hun broek zijn opgerold om die ontbrekende sokken nog eens te accentueren. Ook wanneer het een korte broek betreft. Als ze een jas aanhebben, dan dragen ze die als een soort van cape, met de handen uit de mouwen en alleen het bovenste knopje dicht. En o ja: ze sjouwen ook een grote mannentas met zich mee. Daarin zit dan bijvoorbeeld de biografie van een Koreaanse rockabilly band. Verder niets.

Het lijkt een soort afzetten tegen de voorschriften van de huidige modepolitie, maar bij nadere beschouwing gaat het juist om níeuwe voorschriften: het uniform van deze tijd. De festivalhipsters bleken een soort kuddedieren, waar niemand écht naar om keek.
Mijn unieke, fraaie, innovatieve en duurzame houten zonnebril daarentegen mocht zich verheugen in veel bewonderende blikken en complimenteuze commentaren.

Deze gebeurtenissen brachten mij een kraakhelder inzicht. Het is allerminst nodig mijn scheermes te laten staan. Ik moet me eenvoudigweg neerleggen bij mijn (soms eenzame) traditionele voortrekkersrol. Dat zal die meelopers leren!



zondag 8 juni 2014

De Natuur (2)

Ach ja, de natuur! Altijd blijf ik gegrepen en geboeid door alles wat groeit en bloeit. Mijn jeugd in de polder heeft daarop ongetwijfeld grote invloed gehad. Als kind fietste ik ver voorbij de meest afgelegen boerderijen en lag met ingehouden adem op mijn buik in uitgestrekte weilanden om te speuren naar broedende vogels. Met mijn kaplaarsjes of op blote voeten stapte ik in koude slootjes op zoek naar snoeken of kikkervisjes. En nog altijd trap ik op de rem wanneer ik in de berm naast de snelweg een enorme reiger zie staan.

Sinds jaar en dag probeer ik de natuur in de buurt te houden. Altijd was er wel een dier in huis. Honden, cavia’s, hamsters, een enkele logeervogel en veel, heel veel konijnen. Mijn liefde voor het konijn is vermoedelijk genetisch bepaald. Toen ik nog maar een peuter was, fokte mijn vader al konijnen in het schuurtje in de achtertuin. Te vroeg geboren of verstoten jonkies kregen in huis een plekje voor de kachel en werden door mijn moeder met een flesje bijgevoerd. Toen vader een einde maakte aan zijn hobby, kwamen er toch nog regelmatig konijnen in ouderlijk huis en tuin: een gewoonte die ik zelf daarna nog voortzette. Ook nu hebben De Ware en ik zo’n gezellige, harige huisgenoot. Konijn verblijft doorgaans vrij in de achtertuin of in zijn ruim bemeten buitenvilla, maar ligt in de avond, samen met ons, languit voor de tv. Met een eigen bakje snacks.

Ook heb ik mij in de loop der jaren bekwaamd in het (moes)tuinieren. Al jarenlang eten wij van mei tot ver in oktober bijna dagelijks zelf verbouwde groenten. De moestuin vormt in meerdere opzichten een bevredigende hobby: er is weinig rustgevender dan op de knieën te zitten met de handen in de aarde en het verstand op nul. Op sommige dagen ga ik er uitsluitend heen om er een uurtje te zitten en met een groot gevoel van tevredenheid voor me uit te staren.
Tot dit seizoen. Vanaf het moment dat de zorgvuldig ingezaaide boontjes, bietjes, broccoli of bloemkool het vers gekiemde kopje opstaken, werd dat vrijwel direct ruw met de grond gelijk geknaagd. Wortelloof, raapstelen en peultjes en zelfs de aardbeienplantjes moesten eraan geloven. En dat gold óók voor de prei, bieslook en uien: toch niet direct de meest smakelijke hapjes.

Frustrerend was dit alles natuurlijk wel. Met de serene rust was het eveneens gedaan. Ik was druk met het afzetten van mijn gewassen met gaas en netten. Veel hielp dat niet. Ik vermoedde dat ik slachtoffer was van een woelmuizenkolonie, ook al omdat ik her en daar wat kleine gaatjes in de grond ontdekte. Wat te doen? Een internettip om gedragen kleding en handschoenen in de tuin te verspreiden leek een beetje resultaat te sorteren. Maar ik bracht maar bar weinig te eten naar huis.

Vorige week wandelde ik op een rustige ochtend mijn tuin in. En daar, onder het aardbeiennet, zat de boosdoener. Een konijn, ongetwijfeld uit de nabijgelegen polder, dat zich zichtbaar tegoed had gedaan aan alle lekkernijen uit mijn tuin. Het dier zat gevangen in het aardbeiennet en zou zichzelf daarin verstrikt en verstikt hebben als ik het zijn gang had laten gaan. Maar mijn konijnenliefde overwon en ik hielp het dier ontsnappen.
Van schrik of dankbaarheid bleek bij het konijn daarna geen enkele sprake. Ook de jonge bleekselderij was de dag erna volledig platgegraasd.