woensdag 29 augustus 2018

Ja-woord

Vroeger gaf ik haar de liefdevol bedoelde bijnaam Trubbels, maar die is wat minder toepasselijk nu zij is uitgegroeid tot een verantwoordelijke jong-volwassene. En moeder bovendien. Daarom noem ik mijn jongste dochter voorlopig maar even Babygirl. Omdat ze dat altijd blijft (van mij) en omdat ze zelf nu dus ook babygirl heeft (maar die noemen we Bobbygirl).

Babygirl ging trouwen. Of, nou ja, zij en haar lief werden geregistreerd partner. Ze kregen eerder al een kind, een relatie en gingen samenwonen (in die volgorde). En nu dus deze stap. Aanvankelijk was het de bedoeling om de gebeurtenis uiterst kleinschalig te houden, maar na ampel beraad werd toch besloten tot een feestje. Ik vroeg Babygirl of we deze happening officieel konden beschouwen als De Bruiloft. En ja, dat kon.

Ik kende eigenlijk niet het verschil tussen huwelijk en geregistreerd partnerschap, dus dat googelde ik even. Ik leerde dat er voor de Nederlandse wet nagenoeg geen verschil bestaat tussen beide. Er zijn eigenlijk maar twee verschillen. Geregistreerde partners kunnen gemakkelijker van elkaar scheiden. Behalve als er minderjarige kinderen zijn, hetgeen bij Babygirl het geval is. Dus dat maakt alvast niets uit. Of hij wist wat het andere verschil was, vroeg ik aan mijn kersverse Schoonzoon, tijdens het trouwfeestje, ten overstaan van de aanwezige familie en vrienden. ‘De kosten!’ riep Schoonzoon nog jolig, maar dat antwoord kon ik niet goed rekenen. Het publiek hield de adem in en spitste de oren. Babygirl wist het wel: ‘De geloften’, zei ze. En ja, dat was waar: bij de administratieve handeling die het geregistreerd partnerschap is, volstaat een handtekening en hoeven de partners elkaar het ja-woord niet te geven. ‘Ach’, zei ik. ‘Wel een beetje jammer. Want dat is eigenlijk toch best een mooi en romantisch moment.’ En ik vervolgde: ‘Is het daarom geen leuk idee om dat hier en nu, te midden van familie en vrienden, alsnog te doen?’
The crowd went wild.

De moeder en zus van de bruid stonden plotseling klaar, compleet met hamer, om als bijzondere ambtenaren van de burgerlijke stand de prangende vragen te stellen. De bruid zelf werd door De Ware ontvoerd naar de verste hoek van de tuin, om haar daar vandaan weg te geven aan Schoonzoon, die dit alles in lichte verwarring aanschouwde. Het leek wel afgesproken werk, zo snel als dit alles ging. En dat wás het ook: gevieren hadden wij dit moment zorgvuldig voorbereid. Maar de overige bruiloftsgasten speelden hun rol zonder enige aansporing ook enthousiast mee. Terwijl de bruid aan de arm van De Ware richting de stralende bruidegom schreed, scandeerden alle aanwezigen luidkeels de Bruiloftsmars. Allebei antwoordden ze volmondig ‘ja’ op de vraag of zij beloofden de plichten van de huwelijkse staat te vervullen – de bruidegom erg gretig en iets te snel.
Alle aanwezigen joelden instemmend en tevreden. Het was een feestelijk en liefdevol tafereel.

Pas later hoorde ik dat veel aanwezige nichtjes en tantes bij deze informele, spontane mini-ceremonie al even spontaan in tranen waren uitgebarsten.
Precies zoals dat hoort.

dinsdag 14 augustus 2018

Eindstation

Het is zondagochtend. We zitten in Helsinki, De Ware en ik. Het is het begin van de derde volle dag van onze reis door Finland die bijna drie weken gaat duren.

Vandaag verlaten we onze airbnb in de hoofdstad en reizen per trein naar Tampere, dat een paar honderd kilometer noordelijker ligt. Daar bezoeken we onze voormalige buurjongen. Het eerste telefoontje komt rond het middaguur, vlak voordat we de deur achter ons dichttrekken. Iemand uit het zorgteam van mijn vader: het gaat niet goed met hem, hij heeft een diabetische hyper. Een huisarts is gebeld. Ik word op de hoogte gehouden. Ik neem het bericht voor kennisgeving aan en stap in de trein.

Een paar weken voor onze vakantie ging het ook al niet zo goed met mijn tachtigjarige paps. Ik vroeg me af of we eigenlijk wel moesten gaan. Wat als er iets naars, iets drastisch zou gebeuren tijdens onze afwezigheid? Een lieve vriendin sprak de wijze en ware woorden: ‘Dat zou kunnen, maar je kunt er ook niet op gaan zitten wachten’. Omdat pap zich niet echt lekker leek te voelen, was ik er toch niet erg gerust op. Ik besloot nog voor vertrek een afspraak te maken met een uitvaartondernemer. Het leek mij een geruststellende gedachte dat er in het ergste geval iemand was die de zaken snel en vakkundig zou kunnen oppikken. Daags voor ons vertrek had ik een onderhoudend gesprek met deze uitvaartondernemer. Die bleek een uiterst empathische persoon, die mijn bezoek vreemd noch voorbarig vond. We wisselden alvast de nodige informatie uit.

Het tweede telefoontje krijgen we in de trein. Mijn vader is overgebracht naar het ziekenhuis. Of ik daar ook even heen kan komen? In mijn plaats mobiliseer ik een lieve vriend en mijn jongste dochter. Zij bellen mij vrij aangeslagen terug vanuit het ziekenhuis – wij zitten nog altijd in de trein. Ik krijg een arts aan de lijn, die mij vraagt om keuzes te maken. Het is behoorlijk mis. Ik kan niet echt helder nadenken. De arts geeft ons tijd, maar belt al na een half uur terug: er valt weinig meer te kiezen. En er is ook nog maar weinig tijd. We zitten nog altijd in de trein, maar die gaat nu de verkeerde kant op. Wij moeten terug.

Nadat ik het gezellige gesprek met de uitvaartmeneer had gevoerd, bezocht ik natuurlijk ook mijn vader nog om afscheid te nemen. Hij verkeerde in een opgewekte stemming, was goedlachs en leek zich ook fysiek helemaal het mannetje te voelen. Dat was trouwens al een paar dagen het geval. ‘Morgen ga ik met vakantie’, vertelde ik. ‘Nee toch zeker!’ zei hij, en trok daarbij een grote grijns. Met een gerust gemoed liet ik hem achter. Het uitvaartonderhoud leek heel ver weg en was voorlopig ook zeker niet aan de orde.

Het station in Tampere blijkt deze vakantie ons eindstation. Hier wachten buurjongen en zijn auto ons op. Vanuit de trein hebben we hem geïnformeerd. In ijltempo rijdt hij ons terug naar Helsinki, waar het ons niet lukt om nog diezelfde avond een vlucht naar Nederland te nemen, dat kan pas de avond daarna. We overnachten in de buurt van het vliegveld. Dochter meldt telefonisch dat haar opa nu best rustig is – met dank aan de morfine. Voordat we het licht uitdoen stuur ik de uitvaartondernemer een berichtje met de stand van zaken. Uit zijn onmiddellijke reactie spreekt verbijstering: ‘Jeetje, dat is snel!’

Het is maandagochtend. We hebben onrustig geslapen, De Ware en ik. Om zes uur komt het telefoontje. Ook pap heeft zijn eindstation bereikt, toch nog onverwacht. Op ons lijkt de rust nu eveneens neer te dalen. Het duurt nog tot in de avond voordat we huiswaarts kunnen keren, maar ik kan intussen veel overlaten aan onze nieuwe uitvaartvriend: als ik mijn vader op dinsdag weerzie, ligt hij er vredig en goed verzorgd bij.
Die dag, nog geen zeven dagen na de eerste kennismaking, zitten uitvaarder en ik opnieuw met elkaar aan tafel.
Bizar toeval? Voorzienig voorgevoel?
Ik weet het echt niet.
Maar ik heb er vrede mee.