Ik roep misschien niet heel hard en voortdurend 'YOLO!', maar ik neem mezelf en het leven niet al te serieus. Niet
iedereen heeft begrip voor een dergelijke lichtvoetige levenshouding. Om te
voorkomen dat mijn enorme relativeringsvermogen wordt aangezien voor
onverschilligheid of, erger nog, desinteresse heb ik geleerd om – waar nodig - gewichtige
termen te gebruiken voor eenvoudige zaken. Ik kaart hardop de essentie van een
probleem aan, maar vraag me intussen in gedachten af: waar gáát dit over? Ik
hamer op het stellen van prioriteiten en de significantie van een gedegen
evaluatie en ik denk: lekker belangrijk…
Ik blijf ver van het eufemisme, maar probeer de zaken steeds
zo helder en duidelijk mogelijk te benoemen. Een scheet heet een scheet, zwarte
piet is zwarte piet en mensen met een gebrek hebben geen uitdaging. In sommige
situaties is het echter wel weer prettig om een understatement te gebruiken,
juist omdat zo’n tongue-in-cheek-opmerking – mits goed geplaatst – de ernst van
de situatie vaak nog pijnlijker duidelijk maakt. Toen een collega terugkeerde
na een afwezigheid die langer duurde dan een zomer en die gevuld was met
bestraling en chemotherapieën, begroette ik haar allerhartelijkst: ‘Zo! Jij
bent lekker bruin geworden.’
Zij begreep precies wat ik bedoelde, maar het hanteren
van de juiste toon bij een dergelijke opmerking luistert erg nauw, is afhankelijk
van de doelgroep en zeker niet voor een ieder weggelegd.
Kortom, doorgaans speel ik serieuze en plechtige ernst,
terwijl ik vanbinnen wegfladder naar minder formele en onbesuisde gedachten.
Maar nog altijd kan ik jaloers zijn, wanneer ik iemand tegenkom
die wél heel hard ‘YOLO’ durft te roepen. Die van zijn of haar hart geen
moordkuil maakt en wel hardop elk probleem weg relativeert. De laatste tijd kom ik steeds vaker zo iemand tegen. Die kort en compact, maar heel rechtstreeks zegt wat hem of
haar dwarszit. Zo’n persoon begint dat relaas vaak nog wel met een modern
eufemisme, maar dat is volgens mij niet zo bedoeld. Er is geen sprake van een
probleem of moeilijkheid, maar van een dingetje. ‘Dat is nog wel een dingetje’,
zegt deze persoon en geeft daarmee aan dat het eigenlijk allemaal nogal
meevalt. Het is ten slotte iets vaags en weinig concreet (een ‘ding’) en het is
al helemaal niks groots (want een ‘dingetje’). Het dient wel te worden
meegedeeld, maar de oplossing is eigenlijk al in zicht (‘nog wel’).
Zo’n heerlijk wazige uiteenzetting wordt bovendien – en nu
komt het! – ook nog simpelweg afgesloten met de woorden: ‘Dus dat’.
Wat een prachtig slotakkoord van een klaaglied!
Daar valt niets meer op terug te zeggen, maar past alleen nog stilte.
Dus dat.