zaterdag 21 september 2019

Afgewogen

Onder het sterrenbeeld Weegschaal ben ik geboren. Het goede nieuws is dus dat ik bijna jarig ben. Maar verder ben ik hieronder mijn hele leven gebukt gegaan. Ik ben een besluiteloze twijfelaar.

Het is waar: ik kan niet kiezen. In de supermarkt wissel ik voortdurend van rij bij de kassa. In de file op de snelweg verruil ik voortdurend de linker- voor de rechterbaan. Of voor de middelste. En als ik twee schoenen heb gepast die mij allebei aanstaan, dan koop ik ze het liefst allebei. Soms kost het nemen van deze beslissingen ook nog enorm veel tijd. Uren die ik nooit meer terug krijg – terwijl het doel van dat oeverloze wikken en wegen vaak juist is om tijd te besparen.

Afgelopen week moest ik voor mijn werk een hele dag naar een filiaal in een verder gelegen gemeente. Om verschillende redenen besloot ik de trein te nemen. Het betreffende filiaal lag op enkele minuten lopen van een NS-stationnetje en ik kon op deze wijze gezellig met collega’s samen reizen. De belangrijkste reden was echter dat ik niet per auto in een langdurige ochtend- of avondspits verzeild zou raken. Het was een wel afgewogen beslissing en eigenlijk ook best snel genomen. Omdat de dienstregeling niet echt goed aansloot op mijn werktijden moest ik wel verschrikkelijk vroeg op. Maar eenmaal op het perron keek ik uit naar de sprinter, waarin mijn collega’s al eerder waren ingestapt. Het treintje had een kleine tien minuten vertraging en ik kon me er met moeite in persen. Ik zag nergens een collega en er was ook geen enkele ruimte om me waarheen dan ook te bewegen. Bij aankomst was de vertraging opgelopen tot meer dan een kwartier, ik moest rennen om op tijd te zijn.

Gelukkig verliep de dag voorspoedig en ik kon zowaar een trein eerder huiswaarts namen. Op het piepkleine perronnetje hadden zich al heel wat andere collega-reisgenoten verzameld. Al snel bleek dat zij daar al geruime tijd waren. De vorige trein was uitgevallen. De trein, waarop ook ik mijn zinnen had gezet, had een vertraging van tien minuten. Nee, dertien. O nee, negentien. O nee, daar kwam hij aan. Een trein reed langzaam door het station, zonder te stoppen. Ja, dat was hem. Een geautomatiseerde stem riep dat onze trein over enkele minuten zou vertrekken. Online informatie leerde dat het nog wel twintig minuten kon duren. Kortom, chaos op het spoor.
Enkele medereizigers besloten een bus te nemen naar het stedelijke centrale station, om vandaar op hun aansluiting te stappen. Ongeduldig van het vruchteloze wachten besloot ik (!) aan te sluiten.

De bushalte was minder dan drie minuten lopen. Er zouden hier twee soorten bussen vertrekken. De eerste al binnen vijf minuten, maar die reed helemaal door het drukke stadscentrum naar het station. De andere bus zou vertrekken over negen minuten, en die rit zou zo’n zes minuten duren en daarmee sneller op de bestemming zijn. Ik besloot (!) de wachttijd nog even te benutten om te kijken of er al iets op het kleine perronnetje gebeurde. Toen ik erheen liep zag ik een trein stil staan. Ik trok een sprintje, de bocht om, de trap op en zag, eenmaal boven, de trein vertrekken van een leeg perron.
Terug dus naar de bushalte. En natuurlijk, daar stond nu een bus. Mijn collega-reizigers zag ik niet meer. Opnieuw maakte ik snelheid en dit keer sprong ik buiten adem maar precies op tijd in de overvolle bus. Terwijl die weg reed zocht ik naar de collega’s. Ze zaten er niet in. Ik zag nu dat er net voor ons ook een bus was weggereden: de snelle lijn.
Ik zat in de langzame lijn. Helemaal alleen. De moeizame rit door het spitsdrukke centrum duurde zo’n veertig minuten. Eenmaal op het station zag ik andermaal mijn trein wegrijden.
Gelukkig was ik bijna jarig.