Sinds enige jaren is De Baard weer gemeengoed in het
vaderlandse straatbeeld. Of misschien is die zelfs alweer op zijn retour. Ik
weet dat niet zeker, het is een ontwikkeling die ik niet van nabij heb gevolgd –
nee, zelfs links heb laten liggen. Gezichtsbeharing is zeg maar niet echt mijn
ding. Wel las ik recent een artikel in een herenglossy over De Baard als
statussymbool bij (als vrouw geboren) transmannen. Het lijkt erop dat er voor
De Baard derhalve een groeiende doelgroep bestaat.
Net zoals elk ander zichzelf respecterend stijlicoon ben
ik altijd uiterst kritisch op de wijze waarop ik mijzelf aan de buitenwereld
vertoon. Want, ja: voorbeeldfunctie, imago, ideaalbeeld enzovoort. Die
kritische kijk begint elke dag opnieuw in de spiegel. Op een ochtend probeerde
ik me voor te stellen hoe ik De Baard zou dragen. Heel erg moeilijk was dat
niet, want ooit, vér voordat elke wannabe hipster zich liet trimmen bij de lokale barbier, was
ik al in het bezit van een baard-snorcombinatie. Zelf liet in die dagen mijn
gezichtshaar groeien uit gemakzucht, maar ik zag er als achttienjarige wel
behoorlijk volwassen uit. Indertijd was dat goed voor zowel imago als
zelfbeeld.

En dus zette ik mijn überhippe Boldking-abonnement stop
en doneerde mijn klimaatverantwoorde Bodyshop-scheercrème aan iemand met een
haarloze uitstraling. Tegen de spiegel sprak ik de gedenkwaardige woorden: ‘Laat
De Baard maar komen’.
Het tempo van de groei leek wat lager te liggen dan
gedurende mijn adolescentie, maar wellicht was ik ongeduldig. Na vier dagen was
de onderste laag van mijn gezicht behoorlijk bedekt. De Baard was iets minder
grijs dan ik had verwacht, dat was een meevaller. De lengte verliep nogal
ongelijkmatig, hetgeen leidde tot een soort zwerverlook. Ik zocht al googelend
naar een oplossing voor dit probleem en er waren er honderden. Allemaal vrij
prijzige trimapparaten, nat of droog, met of zonder draad. Het leek me nog te
vroeg voor een dergelijke diepte-investering, dus ik probeerde met de
huistondeuse het gazon te maaien. Met wisselend succes.
Intussen vertoonden mijn nieuwe gezicht en ik ons ook in
het openbaar. Van een lieve (baardloze) vriend kreeg ik complimenten, van een
door mij hoog geachte (vrouwelijke) collega uitgesproken afkeuring. De rest van
de wereld zei helemaal niets of beperkte zich tot de constatering dat ik De
Baard liet groeien. Als stijlbrigadier weet ik een dergelijke reactie maar al
te goed te duiden: deze is vrij dodelijk.
Natuurlijk: de echte eigenzinnige aanzienskunstenaar
blijft stoïcijns onder de ongefundeerde kritiek van het gepeupel: zij weten
niet wat zij doen. Maar ook De Ware liet zich niet onbetuigd en liet niet na om
meerdere malen per dag met mij het verdriet te delen dat mijn metamorfose met
zich meebracht.
Op de zevende dag ging het mes erin. Na de kritische ochtendblik
in de spiegel erkende ik het gemis aan meerwaarde die De Baard bracht. Mijn
beslissing was wellicht gebaseerd op misplaatst jeugdsentiment. Maar leerzaam
was dit avontuur wel.
Ik moet mij louter nog richten op de pure stijlinnovatie.