dinsdag 14 augustus 2018

Eindstation

Het is zondagochtend. We zitten in Helsinki, De Ware en ik. Het is het begin van de derde volle dag van onze reis door Finland die bijna drie weken gaat duren.

Vandaag verlaten we onze airbnb in de hoofdstad en reizen per trein naar Tampere, dat een paar honderd kilometer noordelijker ligt. Daar bezoeken we onze voormalige buurjongen. Het eerste telefoontje komt rond het middaguur, vlak voordat we de deur achter ons dichttrekken. Iemand uit het zorgteam van mijn vader: het gaat niet goed met hem, hij heeft een diabetische hyper. Een huisarts is gebeld. Ik word op de hoogte gehouden. Ik neem het bericht voor kennisgeving aan en stap in de trein.

Een paar weken voor onze vakantie ging het ook al niet zo goed met mijn tachtigjarige paps. Ik vroeg me af of we eigenlijk wel moesten gaan. Wat als er iets naars, iets drastisch zou gebeuren tijdens onze afwezigheid? Een lieve vriendin sprak de wijze en ware woorden: ‘Dat zou kunnen, maar je kunt er ook niet op gaan zitten wachten’. Omdat pap zich niet echt lekker leek te voelen, was ik er toch niet erg gerust op. Ik besloot nog voor vertrek een afspraak te maken met een uitvaartondernemer. Het leek mij een geruststellende gedachte dat er in het ergste geval iemand was die de zaken snel en vakkundig zou kunnen oppikken. Daags voor ons vertrek had ik een onderhoudend gesprek met deze uitvaartondernemer. Die bleek een uiterst empathische persoon, die mijn bezoek vreemd noch voorbarig vond. We wisselden alvast de nodige informatie uit.

Het tweede telefoontje krijgen we in de trein. Mijn vader is overgebracht naar het ziekenhuis. Of ik daar ook even heen kan komen? In mijn plaats mobiliseer ik een lieve vriend en mijn jongste dochter. Zij bellen mij vrij aangeslagen terug vanuit het ziekenhuis – wij zitten nog altijd in de trein. Ik krijg een arts aan de lijn, die mij vraagt om keuzes te maken. Het is behoorlijk mis. Ik kan niet echt helder nadenken. De arts geeft ons tijd, maar belt al na een half uur terug: er valt weinig meer te kiezen. En er is ook nog maar weinig tijd. We zitten nog altijd in de trein, maar die gaat nu de verkeerde kant op. Wij moeten terug.

Nadat ik het gezellige gesprek met de uitvaartmeneer had gevoerd, bezocht ik natuurlijk ook mijn vader nog om afscheid te nemen. Hij verkeerde in een opgewekte stemming, was goedlachs en leek zich ook fysiek helemaal het mannetje te voelen. Dat was trouwens al een paar dagen het geval. ‘Morgen ga ik met vakantie’, vertelde ik. ‘Nee toch zeker!’ zei hij, en trok daarbij een grote grijns. Met een gerust gemoed liet ik hem achter. Het uitvaartonderhoud leek heel ver weg en was voorlopig ook zeker niet aan de orde.

Het station in Tampere blijkt deze vakantie ons eindstation. Hier wachten buurjongen en zijn auto ons op. Vanuit de trein hebben we hem geïnformeerd. In ijltempo rijdt hij ons terug naar Helsinki, waar het ons niet lukt om nog diezelfde avond een vlucht naar Nederland te nemen, dat kan pas de avond daarna. We overnachten in de buurt van het vliegveld. Dochter meldt telefonisch dat haar opa nu best rustig is – met dank aan de morfine. Voordat we het licht uitdoen stuur ik de uitvaartondernemer een berichtje met de stand van zaken. Uit zijn onmiddellijke reactie spreekt verbijstering: ‘Jeetje, dat is snel!’

Het is maandagochtend. We hebben onrustig geslapen, De Ware en ik. Om zes uur komt het telefoontje. Ook pap heeft zijn eindstation bereikt, toch nog onverwacht. Op ons lijkt de rust nu eveneens neer te dalen. Het duurt nog tot in de avond voordat we huiswaarts kunnen keren, maar ik kan intussen veel overlaten aan onze nieuwe uitvaartvriend: als ik mijn vader op dinsdag weerzie, ligt hij er vredig en goed verzorgd bij.
Die dag, nog geen zeven dagen na de eerste kennismaking, zitten uitvaarder en ik opnieuw met elkaar aan tafel.
Bizar toeval? Voorzienig voorgevoel?
Ik weet het echt niet.
Maar ik heb er vrede mee.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten