De afgelopen weken bezocht ik met grote regelmaat de
oogpoli in het ziekenhuis. De centraal gepositioneerde wachtkamer aldaar is
omgeven door veel deuren waarachter een batterij oogartsen en hun assistenten
zich schuilhouden. Ondanks die hoge deuren- en dokterdichtheid duurt het
wachten altijd zo lang dat je soms spontaan even wegsukkelt.
Tijdens een van deze bezoeken trok op enig moment een der
oogartsen een deur open, stak het hoofd naar buiten en maakte duidelijk dat de
volgende patiënt welkom was, door loeihard diens naam door de wachtkamer te
brullen. De betreffende mevrouw, die – al dan niet weggesukkeld - ongeveer pal
naast de deur zat, reageerde zichtbaar geschrokken door dit volume en veerde
ongeveer een halve meter op van haar stoel. ‘Nou, mevrouw’, sprak de oogarts
grijnzend, ‘met uw óren is in elk geval niets mis.’ Naar ik vermoed betrof het
hier een vaak gehanteerde belegen grap uit de oogartsenpraktijk.
Flauw dus, maar ook weer niet geheel onlogisch: uit
ervaring weet ik inmiddels dat wanneer een der zintuigen het laat afweten de
overige extra hun best gaan doen.
Nee, door mijn - nog altijd - verminderde gezichtsvermogen
ben ik niet beter gaan horen of ruiken. Ik ben met name beter gaan voelen – hoewel ‘beter’ hier misschien
niet de juiste omschrijving is. Ik ben vooral gevoeliger. Meer dan ik al was.
Ik huilde altijd al lekker makkelijk, maar nu is het gênant. Films, series,
muziek, een willekeurige herinnering of een losse gedachte: ongeveer alles
triggert de tranen. Mijn humeur is breekbaar, maar ook explosief. Mijn beperkte
zicht maakt mij niet alleen weinig stabiel, maar vooral ook labiel. Mijn lontje
is kort, het ontstekingsmechanisme staat op scherp. Een onvoorspelbare uitval
ligt zomaar op de loer naar willekeurig wie.

Hoewel de medicatie niet erg goed lijkt aan te slaan,
kent het hele druppelassortiment wel een praktische bijwerking. Mijn zieke,
rode oog traant de ganse dag. Voortdurend moet er een tissue aan te pas komen.
Maar zo verberg ik wel mijn labiele huilbuien, de tranen van kwaadheid en het
snikkende verdriet om mijn eigen treurige lot.
Tranen als camouflage voor tranen.
Wat ’n dichterlijke gedachte.