dinsdag 28 november 2017

Tranen

Hoe positief je ook bent ingesteld, soms is het optimisme niet meer vol te houden. Als er aan de hele horizon geen lichtpuntje te bespeuren lijkt en het huilen zoveel nader dan het lachen is. Zeker, lieve mensen, dat geldt zélfs voor uw trouwe gezelschapsdier.

De afgelopen weken bezocht ik met grote regelmaat de oogpoli in het ziekenhuis. De centraal gepositioneerde wachtkamer aldaar is omgeven door veel deuren waarachter een batterij oogartsen en hun assistenten zich schuilhouden. Ondanks die hoge deuren- en dokterdichtheid duurt het wachten altijd zo lang dat je soms spontaan even wegsukkelt.
Tijdens een van deze bezoeken trok op enig moment een der oogartsen een deur open, stak het hoofd naar buiten en maakte duidelijk dat de volgende patiënt welkom was, door loeihard diens naam door de wachtkamer te brullen. De betreffende mevrouw, die – al dan niet weggesukkeld - ongeveer pal naast de deur zat, reageerde zichtbaar geschrokken door dit volume en veerde ongeveer een halve meter op van haar stoel. ‘Nou, mevrouw’, sprak de oogarts grijnzend, ‘met uw óren is in elk geval niets mis.’ Naar ik vermoed betrof het hier een vaak gehanteerde belegen grap uit de oogartsenpraktijk.
Flauw dus, maar ook weer niet geheel onlogisch: uit ervaring weet ik inmiddels dat wanneer een der zintuigen het laat afweten de overige extra hun best gaan doen.

Nee, door mijn - nog altijd - verminderde gezichtsvermogen ben ik niet beter gaan horen of ruiken. Ik ben met name beter gaan voelen – hoewel ‘beter’ hier misschien niet de juiste omschrijving is. Ik ben vooral gevoeliger. Meer dan ik al was. Ik huilde altijd al lekker makkelijk, maar nu is het gênant. Films, series, muziek, een willekeurige herinnering of een losse gedachte: ongeveer alles triggert de tranen. Mijn humeur is breekbaar, maar ook explosief. Mijn beperkte zicht maakt mij niet alleen weinig stabiel, maar vooral ook labiel. Mijn lontje is kort, het ontstekingsmechanisme staat op scherp. Een onvoorspelbare uitval ligt zomaar op de loer naar willekeurig wie.
Jazeker, dat is volkomen in tegenspraak met mijn eigen altijd zo gelijkmatige, vrolijke zelf, maar ingegeven door de frustratie over het uitblijven van enige genezing. Tjongejonge, wat heb ik medelijden met mij. ’s Nachts snik ik mezelf in slaap.

Hoewel de medicatie niet erg goed lijkt aan te slaan, kent het hele druppelassortiment wel een praktische bijwerking. Mijn zieke, rode oog traant de ganse dag. Voortdurend moet er een tissue aan te pas komen. Maar zo verberg ik wel mijn labiele huilbuien, de tranen van kwaadheid en het snikkende verdriet om mijn eigen treurige lot.
Tranen als camouflage voor tranen.
Wat ’n dichterlijke gedachte.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten