Zowel de
lichamelijke als de geestelijke vermogens van mijn vader nemen langzaam af. Na
een val en een gebroken heup, lijkt ook zijn geheugen weer een klap te hebben
gekregen. Zelf voel ik mij door deze ontwikkeling genoodzaakt om hem vaker op
te zoeken, wat niet echt logisch is. Ik leg mijzelf hiermee bovendien een
grotere druk op. Maar eenmaal aangekomen, kom ik gelukkig weer tot rust.
Het tijdstip waarop ik kom is niet aangekondigd en ook
niet heel gebruikelijk maar toch kijkt mijn vader niet verrast. ‘O, ben je d’r’,
zegt hij bovendien, alsof hij al uren op mij zit te wachten. Het is een van de warme,
zonnige dagen van dit voorjaar en hij is door de zorgdames in zijn rolstoel het
balkon op gereden. Daar zit hij, alleen in de schaduw, in lichte verwondering voor
zich uit te kijken alsof het uitzicht steeds weer nieuwe inzichten biedt. Als ik
een stoel naast hem schuif, begint hij mij te vertellen wat er allemaal te zien
blijkt.
Tenminste: dat vermoed ik. Helaas kan mijn vader niet
meer de juiste woorden vinden voor wat hij bedoelt. Uit de toon die hij
aanslaat valt af te leiden of hij opgewekt, verbaasd, opstandig, bang of boos
is. Ik reageer daarop dan met eenzelfde toon of probeer hem gerust te stellen
of te kalmeren. We hebben dan toch een dialoog, ook al ontbreekt de inhoud. Maar
wanneer hij iets aan mij uit wil leggen, is dat lastiger.
‘Een lekkend motorblok’, zegt hij, wijzend op de bovenverdieping
van het gebouw waarop we uitkijken. ‘Een motorblok’, herhaal ik twijfelend. En
vervolgens, met wat meer zekerheid: ‘Oh ja!’ Pa knikt nog maar eens instemmend.
Zo’n gesprek kabbelt geruime tijd voort. Tussendoor vraag
ik of pap iets wil eten of drinken of roken. Gelukkig is hij in staat hierop
duidelijk te regeren. Hoewel hij soms eigenlijk is vergeten dat hij rookt,
antwoordt hij nagenoeg altijd bevestigend. De zorgdames vinden het niet fijn
als hij rookt, omdat hij daarvan vaak onrustig wordt. Maar omgaan met onrust is
inherent aan hun functie, vind ik, dus ik ga ook dit keer een vooraf gedraaid sjekkie
uit de kast halen.
Als ik terugkeer met een plastic doosje sjekkies, vraagt
vader belangstellend: ‘En waar denk je eigenlijk dat je mee bezig bent?’ Ik zeg
dat ik een sigaretje voor hem heb meegebracht. Hij glimlacht blij verrast.
Het lukt nog erg redelijk om het sigaretje op re roken,
ook al merkt pa net te laat dat het op is – weer een brandgaatje in zijn broek.
Tijdens het roken herkent hij voorbijgangers in de verte, want hij noemt hun
functies. De bakker, de afdelingschef, de fietsenmaker, een praatjesmaker en
iemand die alleen maar bazig is. Als ik help om de peuk goed uit te maken,
vraagt hij mij indringend waarmee ik eigenlijk denk bezig te zijn. Ik leg uit
dat de sigaret gedoofd moet worden, maar dat lijkt niet echt binnen te komen.

Papa ziet het aan en bromt dan: ‘Waar denk je nou
eigenlijk dat je mee bezig bent?’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten