woensdag 6 juni 2018

Rust

Zowel de lichamelijke als de geestelijke vermogens van mijn vader nemen langzaam af. Na een val en een gebroken heup, lijkt ook zijn geheugen weer een klap te hebben gekregen. Zelf voel ik mij door deze ontwikkeling genoodzaakt om hem vaker op te zoeken, wat niet echt logisch is. Ik leg mijzelf hiermee bovendien een grotere druk op. Maar eenmaal aangekomen, kom ik gelukkig weer tot rust.


Het tijdstip waarop ik kom is niet aangekondigd en ook niet heel gebruikelijk maar toch kijkt mijn vader niet verrast. ‘O, ben je d’r’, zegt hij bovendien, alsof hij al uren op mij zit te wachten. Het is een van de warme, zonnige dagen van dit voorjaar en hij is door de zorgdames in zijn rolstoel het balkon op gereden. Daar zit hij, alleen in de schaduw, in lichte verwondering voor zich uit te kijken alsof het uitzicht steeds weer nieuwe inzichten biedt. Als ik een stoel naast hem schuif, begint hij mij te vertellen wat er allemaal te zien blijkt.

Tenminste: dat vermoed ik. Helaas kan mijn vader niet meer de juiste woorden vinden voor wat hij bedoelt. Uit de toon die hij aanslaat valt af te leiden of hij opgewekt, verbaasd, opstandig, bang of boos is. Ik reageer daarop dan met eenzelfde toon of probeer hem gerust te stellen of te kalmeren. We hebben dan toch een dialoog, ook al ontbreekt de inhoud. Maar wanneer hij iets aan mij uit wil leggen, is dat lastiger.
‘Een lekkend motorblok’, zegt hij, wijzend op de bovenverdieping van het gebouw waarop we uitkijken. ‘Een motorblok’, herhaal ik twijfelend. En vervolgens, met wat meer zekerheid: ‘Oh ja!’ Pa knikt nog maar eens instemmend.

Zo’n gesprek kabbelt geruime tijd voort. Tussendoor vraag ik of pap iets wil eten of drinken of roken. Gelukkig is hij in staat hierop duidelijk te regeren. Hoewel hij soms eigenlijk is vergeten dat hij rookt, antwoordt hij nagenoeg altijd bevestigend. De zorgdames vinden het niet fijn als hij rookt, omdat hij daarvan vaak onrustig wordt. Maar omgaan met onrust is inherent aan hun functie, vind ik, dus ik ga ook dit keer een vooraf gedraaid sjekkie uit de kast halen.
Als ik terugkeer met een plastic doosje sjekkies, vraagt vader belangstellend: ‘En waar denk je eigenlijk dat je mee bezig bent?’ Ik zeg dat ik een sigaretje voor hem heb meegebracht. Hij glimlacht blij verrast.

Het lukt nog erg redelijk om het sigaretje op re roken, ook al merkt pa net te laat dat het op is – weer een brandgaatje in zijn broek. Tijdens het roken herkent hij voorbijgangers in de verte, want hij noemt hun functies. De bakker, de afdelingschef, de fietsenmaker, een praatjesmaker en iemand die alleen maar bazig is. Als ik help om de peuk goed uit te maken, vraagt hij mij indringend waarmee ik eigenlijk denk bezig te zijn. Ik leg uit dat de sigaret gedoofd moet worden, maar dat lijkt niet echt binnen te komen.

Dan zijn we een hele tijd stil. Vader lijkt inderdaad wat onrustig te worden van zijn nicotineshot. Hij kijkt nog maar eens naar boven. En naar links en rechts. En herhaalt dat steeds opnieuw. Ook wrijft hij bij voortduring over de leuning van zijn rolstoel, alsof het de eerste keer is dat hij zich hiervan bewust is. En misschien is dat ook wel zo. Ik draai intussen alvast wat sjekkies voor een volgende gelegenheid en stop ze in het plastic doosje.
Papa ziet het aan en bromt dan: ‘Waar denk je nou eigenlijk dat je mee bezig bent?’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten