woensdag 24 juli 2019

Secundair

Sommige mensen reageren zonder enige twijfel op onrecht of bij een ramp. In een reflex doen of zeggen ze precies de juiste dingen. Zo'n held wil ik zelf ook graag zijn. Maar ik moet toch altijd eerst even nadenken.

Die ochtend kwam ik met mijn boodschappen de supermarkt uit en laadde ze in de auto. Op de naastgelegen parkeerplaats gooide een man met een breed gebaar achteloos iets in het keurig aangelegde perkje dáárnaast. Of het een bananenschil was, een lege verpakking of een flesje, ik kon het niet waarnemen. De man wierp mij een brutale blik toe en stapte in zijn auto. Ik dacht even na. Toen stapte ik ook in de mijne, reed razendsnel achteruit en blokkeerde de aftocht van de vervuiler. Even gebeurde er niets. Toen stapte de chauffeur met opgeheven handen weer uit. Ik schoof mijn raam open en wees hem beleefd op het afval in het perkje en beloofde hem de weg weer voor hem vrij te maken als hij het even netjes opruimde. Grommend graaide de man in het struikgewas en nam zijn afval (banaan? doosje? fles?) mee in de auto. Vriendelijk zwaaiend reed ik huiswaarts.

Die middag liep ik nog even de stad in, op zoek naar wat vakantiekleding in de uitverkoop. In de winkelstraat werd ik aangesproken door twee jonge mannen met een Noord-Afrikaans uiterlijk. ‘Mijnheer, mag ik u wat vragen?’, vroeg een van hen, mij daarbij met een uiterst doordringende blik aankijkend. ‘Als het snel kan’ – mijn standaardreactie in een dergelijke situatie. ‘Gelooft u in God?’ Een onverwachte vraag. Ik antwoordde ontkennend. ‘Waarom niet?’ Dit ging toch te ver. ‘Die discussie ga ik nu hier op straat niet voeren’, zei ik. ‘Discussie?’ vroeg de tweede. ‘Het is toch gewoon een vraag!’ Ik dacht even na. Hij had wel een punt. Dus ik vertelde de heren dat ik van een God louter goedheid verwachtte en dat ik daarvan maar weinig zag, in de wereld en mijn omgeving. Ik vertelde (wellicht iets te) gedetailleerd over de manier waarop mijn moeder was gestorven. Beide jongens vielen stil, schudden mij de hand en wensten mij een mooie avond en een fijn leven.

’s Avonds fietste ik even naar mijn volkstuin in het buitengebied. Vlak voordat ik bij het hek kwam, kwam een auto mij met razende snelheid tegemoet gereden. Terwijl die mij passeerde, keek ik hem hoofdschuddend na en handgebaarde dat het wel wat minder kon. De chauffeur moet in zijn spiegel mijn reactie hebben gezien, want hij trapte vol op de rem. Net toen ik het tuinhek open had, stapte hij uit en riep: ‘HEDDE PROBLÉMUH, JONGUH?! WANT DAN MOETTUT ZEGGUH!’
Ik dacht even na. Toen fietste ik naar de opgewonden figuur en vertelde hem dat ik inderdaad problemen had met zijn snelheid. Dat er vorig jaar een vierjarige het tuinhek was uitgerend en vervolgens aangereden door iemand die veel te hard over de polderweg reed. Precies zoals meneer zelf. Het kindje had blijvend hersenletsel opgelopen. Dit gegeven had nooit werkelijk plaatsgevonden, maar het had wél gekund. De snelheidsmaniak was onder de indruk. Met tranen in de ogen betuigde hij zijn spijt en reed op een sukkeldrafje verder.

Ja, ik reageer altijd nogal secundair. Ik moet eerst nadenken. Niet even, maar heel lang. Waar hierboven staat ‘Ik dacht even na’, moet in werkelijkheid staan: ‘Ik draaide mij om en reed/liep/fietste weg’. Mijn reacties ontstonden in mijn hoofd pas nadat ik ’s avonds in bed lag. Wakker van boosheid. Op de botte medemens. Maar vooral op mijn lafhartige zelf.
  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten