vrijdag 29 juni 2012

Mensenmens


Alleen zijn is niks voor mij. Ik ben een echt mensenmens. Een allemansvriend. Ik verkeer graag in goed gezelschap, maar eerlijk gezegd ben ik daarin niet altijd even kritisch. Ik kan me doorgaans ook best vermaken met mensen waarvan bij voorbaat vaststaat dat ze nooit mijn beste vrienden zullen worden.

Een groepering waarop ik het minder heb begrepen zijn onze zuidelijke landgenoten, de Limburgers. Dat dateert al vanaf dat tijd dat zij massaal mijn studententijd bevolkten. Toen al gedroegen zij zich, in het Brabantse, weinig aangepast: zij klitten bij elkaar, bewogen zich traag en spraken onderling hun onverstaanbare dialect. Een inburgeringscursus zou toen al niet misplaatst zijn.
Intussen woont mijn oudste kind, onze Kroonprinses, al twee jaar in het zuidelijkste puntje van Limburg. Natuurlijk is de omgeving er adembenemend en vind ik het schattig dat mijn dochter zich steeds zangeriger gaat gedragen. Zij past zich dus wél aan. Maar met de meeste hedendaagse Limburgers heb ik nog altijd weinig op. Vaak denk ik wat meewarig: Zuid-Limburg, je zult er maar wonen.

Eerder deze week kreeg ik, op mijn werk, bezoek van twee heren uit het Zuid-Limburgse land. Het gesprek zou gaan over kwaliteit. Omdat ik daar nu eenmaal veel verstand van heb. De een heette Peer, en dat vond ik grappig, vanwege zijn peervormige figuur. De ander had een appeltjesgezicht en stelde zich voor als Braam. Vanzelfsprekend meende ik dat verkeerd te hebben verstaan en noemde hem Bram. Maar nee, corrigeerde de Limburger olijk: zijn naam was werkelijk Braam. Dat leek mij een behoorlijk regionale opvatting van naamgeving.

Het kennisniveau van mij en mijn gesprekspartners bleek behoorlijk uit elkaar te liggen. Peer had zich nog het meest ingelezen in de materie en moest met regelmaat de vertaalslag maken naar Braam. Dit deed hij heel letterlijk: in een voor mij volstrekt niet verstaanbare termen hielden zij bij elk slok koffie ruggenspraak. Terwijl Peer hem toezong, keek Braam mij strak aan, alsof ík degene was die aan het woord was. Vervolgens vatte hij met veel vette zachte g’s en in een tenenkrommend traag tempo het verhaal van Peer samen. Tenminste, dat vermoed ik.

Natuurlijk hadden zij een lange reis gemaakt voor dit overleg. Maar mijn doorgaans zo geprezen geduld raakte eerder op dan normaal. Volgens mij vind iedereen het vervelend wanneer er in een gesprek driemaal hetzelfde wordt gezegd, ook al is het dan steeds in een andere taal. Ik ging steeds nadrukkelijker op de klok kijken – overigens zonder veel effect.

Het einde van het moeizame gesprek, na ruim drie uur, voelde voor mij dan ook als een bevrijding. Ik liep met Peer en Braam mee naar de uitgang van het gebouw en bedankte ze voor hun komst. En ik kon het niet nalaten. Ik zei: ‘Tot sinas!’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten