Het begon vrij onschuldig, een half jaartje geleden. Mijn vader klaagde over geluidsoverlast van zijn bovenbuurman. Die was blijkbaar de ganse dag bezig met fitnessapparaten en stuiterende gewichten. Het was niet te harden, er moest wat aan gedaan worden. Mijn vader nodigde de voorzitter van de Vereniging van Eigenaren van het appartementencomplex uit om een kijkje te nemen. Hij vroeg mij om er ook bij aanwezig te zijn. De schoonzus van de bovenbuurman was eveneens van de partij, als diens voogd: bovenbuur was fysiek een zestiger, maar mentaal een halve eeuw jonger.
Na kort beraad togen we naar het bovengelegen
appartement. Een zachtaardige, bangige man deed open: over zijn schoenen geitenwollen
sokken, om vooral maar geen herrie te maken. We mochten vrijelijk rondneuzen in
zijn woning, maar troffen er niets ongewoons. Mijn vader wilde nog wel kijken
in een buffetkast, maar die opende
buurman liever niet. Vader voelde zich hierdoor bevestigd in zijn vermoeden.
Sussende schoonzus vroeg of zij even in de kast mocht kijken. Dat mocht.
Terwijl buurman en schoonzus samen de kast openden, ging vader ongegeneerd en
pontificaal vlak achter hen staan om mee te kijken. In de kast bevond zich,
naast wat serviesgoed, een stapeltje pornodvd’s… De hele huiszoeking liep uit
op een pijnlijke en gênante vertoning zonder enig resultaat.
De daaropvolgende weken, nee – maanden, bleef mijn vader
klagen over de aanhoudende herrie. Wanneer ik hem kwam opzoeken was er echter
niets te horen. Ook andere bezoekers hadden nimmer iets gehoord. Dat kwam,
verklaarde mijn vader, omdat buurman hem afluisterde! Immers: deze liep de hele
dag met een koptelefoon op zijn hoofd. Mijn redenering dat buurman de
koptelefoon misschien zou kunnen dragen om muziek te beluisteren zonder
overlast te bezorgen wierp papa onmiddellijk terzijde. Op het moment dat er bij
hem bezoekers over de vloer kwamen of wanneer hij ging telefoneren hielden de
geluiden namelijk direct op.
Het werd steeds moeilijk om vaders beweringen niet hardop
in twijfel te trekken. Hijzelf kwam de deur niet meer uit, maar bleef in zijn
woning om zich gek te laten maken door de sluwe bovenbuurman en om na te denken
over manieren om hem die koptelefoon afhandig te maken. Bijna dagelijks werd ik
door hem gebeld en verhaalde en herhaalde hij zijn deprimerende belevenissen.
Op een avond kon ik het niet meer opbrengen in zijn geweeklaag
mee te gaan. Ik wees hem op het weinig realistische karakter van zijn ideeën en
uitte concreet mijn zorgen. Ik sprak mijn vermoeden uit dat de geluiden vooral
in zijn hoofd zaten en de angst dat hij misschien – ondanks de bevindingen van de geriater – tekenen van dementie
vertoonde. Mijn vader reageerde boos en onmachtig en beëindigde huilend ons
gesprek, mij in verwarring achterlatend.
Een paar dagen later zocht ik hem weer op, samen met mijn
schuldgevoel. Hij schonk koffie en sneed taart en was blij me te zien. Met geen
woord repte hij over ons telefoongesprek. Bij de tweede koffieronde echter boog
hij zich even dichter naar mij toe en siste: ‘Maar ik ben niet dement, hoor!’ En zette vervolgens de taartbordjes in de
vaatwasser.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten