woensdag 15 juni 2016

Telefoon

De jeugd van tegenwoordig verschilt in wezen weinig van de jeugd van ooit en voorbij. Toch mag niet worden onderschat in welke omstandigheden de jongere van nu zich staande moet houden. Alleen al  het materiaal waarmee vandaag den dag gewerkt wordt is van een heel andere orde.

Elk half jaar begeleid ik een handjevol studenten gedurende hun hbo-stage. Nou ja, begeleiden: ik zie erop toe dat ze voldoen aan de voorwaarden die de opleiding aan hen stelt. Met hun dagelijkse routine heb ik weinig te maken, dat laat ik over aan de praktijkbegeleider op de werkvloer. Het op afstand begeleiden van zo’n stage is mooi en dankbaar werk. Tijdens de stageperiode, die feitelijk twintig weken telt, zie ik studenten van onhandige en soms opstandige pubers veranderen in onafhankelijke en veelal verantwoordelijke volwassenen. Een prachtig proces. Als het inderdaad zo werkt.

Soms verloopt een en ander minder voorspoedig. Dan klikt het niet tussen student en praktijkbegeleider. Of tussen student en taken. Of tussen student en sfeer. Dat ligt zeker niet noodzakelijk aan de student. Het komt heus voor dat die uitsluitend wordt ingezet voor de bediening van het koffiezetapparaat en het archiveren van dossiers (en zulks dan ook nog zonder enige vergoeding). In dat geval spring ik als een razende en reddende superheld tussenbeide om mijn pupil in bescherming te nemen tegen een dergelijk misbruik. Maar: een enkele keer blijft die pupil in gebreke.

Afgelopen week voerde ik een vervelend eindgesprek met stagiaire en begeleiders. De stage werd beoordeeld met een onvoldoende, wegens gebrek aan initiatief en niveau bij de student. De laatste was het daarmee oneens. Immers: zij had toch haar vooraf gestelde persoonlijke leerdoelen behaald. Een van deze leerdoelen betrof het aannemen van de telefoon. Want de jeugd van tegenwoordig heeft dan wel te allen tijde een telefoon in de hand, maar durft doorgaans niet te bellen. Deze student beargumenteerde het behalen van haar leerdoel met de uitspraak dat ze een goede openingszin had ontwikkeld. Deze – behoorlijk briljante – opening luidde: ‘Goedemorgen. U spreekt met [haar eigen naam]. Waarmee kan ik u helpen?’ Tegen zoveel vernuft leek weinig in te brengen.
Een van de praktijkbegeleiders deed dat toch. Het bleek dat de stagiaire de geniale opening op een briefje had geschreven dat zij hardop voorlas wanneer zij de telefoon opnam. Zij had tevens een briefje opgesteld dat begon met ‘Goedemiddag’. De praktijkbegeleider merkte op dat de stagiaire meer dan eens vergat om de briefjes rond het middaguur te verwisselen en tot laat in de middag haar gesprekspartners begroette met ‘Goedemorgen’.
De stagiaire vond dit muggenzifterij. Zij was er zelf stellig van overtuigd dat ze een enorme ontwikkeling had doorgemaakt in de afgelopen twintig weken. En ja, ze dacht dat ze nu ook wel klaar was voor het archiveren van dossiers.

Mijn stagiaire was oprecht overtuigd van het succes van haar proces. Ik niet, helaas. En zo werd ik geen reddende superheld maar een ergerlijke ellendeling.
Dat kan dus ook.  


Geen opmerkingen:

Een reactie posten